‘Nederland heeft te weinig werkers’ is misschien beter. Zo moet ik ongeveer dagelijks horen en lezen. In de zorg, in de bouw, in de land- en tuinbouw, in het onderwijs, in de horeca, bij de politie en bij defensie. Als ik wat langer zou nadenken zijn nog wel meer onderdelen te vinden waar men schreeuwt om personeel. Als ik deze laatste zin heb geschreven hoor ik dat we hier ook veel vrachtwagenchauffeurs te kort komen. Die kunnen er ook nog wel bij.
In het Zuid-Hollandse Boskoop lees ik, is recentelijk een grote Poolse supermarkt geopend. Dat verliep niet echt soepeltjes. Concurrentie, begrijp ik. Ongeveer naast die supermarkt staan ook twee hotels speciaal voor polen. ‘Polenhotels’ worden ze dan genoemd. En passant lees ik ook nog dat er in Nederland 100.000 polen zijn om te werken. Voor ons Nederland. Met het accent op ‘werken’. Ik heb helemaal niets tegen polen. Het zijn prima werkkrachten. Niet te beroerd om vuilen handen te krijgen. In Boskoop en directe omgeving werken ze ondermeer in boomkwekerijen. Veel polen zullen hier blijven hangen, gezinnen stichten, een huis willen kopen en Poolse winkels opzetten. In de plaats Hedel, voor mij net aan de andere kant van de Maas, is ook een Poolse supermarkt. Daar komen veel polen uit de directe omgeving hun boodschappen doen. Die super ligt ongeveer naast de Jumbo. Dat was, denk ik, niet echt nodig en misschien ook wel nodig. Zo groot is Hedel nou ook weer niet. Waarom die Poolse supermarkt daar en ook in andere plaatsen in Nederland? Omdat de polen in de Nederlandse supermarkt het Nederlands niet kunnen lezen en ook niet spreken. Zelf ben ik ook eens even door de Hedelse Poolse super gelopen. Het zag er allemaal kek uit. Fruit, groente of vlees kopen is nog wel te doen. Dat kun je aanwijzen. Maar de opschriften van de blikjes en de potjes was voor mij abracadabra. Dus maar weer gauw naar de Jumbo.
Nederland heeft een groot personeelstekort. Dat kan toch niet waar zijn? Nederland heeft 17½ miljoen inwoners en dan te weinig werkkrachten? Het moet niet veel gekker worden. Nederland heeft wiezoal veel te veel mensen. En dan zijn er onvoldoende mensen om het werk te doen dat nodig gedaan moet worden? Er moet iets meer aan de hand zijn.
Ik ga nog even terug naar de boomkwekerijen in Boskoop. Ik kom uit de directe omgeving. Zes ooms en twee broers hadden een boomkwekerij. Vooral die ooms heb ik als jonge jongen altijd hard zien werken. Op klompen en laarzen in het laagveen. Stevige werkbroeken aan het achterwerk en? Vieze handen en zwarte aarde onder de nagels. Mooi maar soms ook vuil werk. Toen altijd in weer en wind. In de lente en de zomer begonnen zij te werken als het licht werd en ze stopten in ieder geval als het donker was geworden. In de veelal koude winters werd er nagenoeg niet gewerkt. Bijna al het werk vond buiten plaats. Kassen zag je toen nog niet. Ze hadden door het jaar heen drukke en rustige tijde; in het voor- en najaar was het te doen. Was het druk dan werden de oudere kinderen en kinderen van families uit de buurt ingeschakeld. Onkruid wieden, schoffelen, snoeien, rozen na oculatie met raffia dichtbinden. Geen zware arbeid maar dit werk moest wel gebeuren. De eigen kinderen kregen thuis voor hun werk gewoon te eten en de buiten het gezin ‘ingehuurden’ kregen een fooi. Maar gewerkt werd er. Het leven was nu eenmaal geen ijsje. Er moest brood op de plank komen. Al mijn ooms hadden een opvolger. Vader was boomkweker, de zonen ook. In principe was er één de opvolger. De andere zonen gingen eerst als boomkwekersknecht werken en later ging men veelal een eigen boomkwekerij beginnen. Zo ging het ook in de land- en tuinbouw. De sperzieboontjes moesten nu eenmaal ook geplukt worden. En altijd weer die vuilen handen en zwarte nagelrandjes.
Het werk, zou je denken, moet verricht worden door hen die de school of opleiding verlaten of afgerond hebben. Als uitgangspunt tot dat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Waar zijn dan al die mensen? Velen van hen oefenen hun hobby uit dat zij werken noemen. Jonge mensen die zich bijvoorbeeld thuis voelden op een racefiets, werden amateur wielrenner en wat later profwielrenner. Daar verdiende hij, tegenwoordig ook zij, zijn of haar geld mee. Veel meer dan in de bouw. Dat wielrennen is uitgegroeid tot honderden wielrenners. Die wielrenners noemen dat hun beroep, hun werk, maar eigenlijk is het hun hobby uitoefenen. Al die wielrenners worden betaald door het bedrijfsleven. Soms grote bedrijven en soms kleine. Die stellen bij elkaar miljoenen euro’s beschikbaar. En die wielrenners kun je niet inschakelen om daar te werken waar gebrek is aan werknemers. En dan heb ik het niet alleen over wielrenners maar ook over alles er omheen. Begeleiders, coaches, mecaniciens, verzorgers, diëtisten, fysiotherapeuten, route uitzetters, journalisten, fotografen, woordvoerders bij gemeenten en landen enzovoort, enzovoort enzovoort. Al die wielrenners zijn met hun hobby’s bezig en niet met werk waar veel vraag naar is. Het wielrennen heb ik hier als voorbeeld genomen. Want, op de keeper beschouwd, moet je die honderdduizenden supporters die langs de kant van de weg staan en de wielerrondes volgen via de tv, ook zien als mensen die in ieder geval op dat moment niet in de zorg of de bouw werken. Nog niet zo lang geleden waren de wedstrijden alleen in de weekenden. Tegenwoordig zijn er ongeveer dagelijks wielerwedstrijden. Veel openbare wegen worden dan gesloten voor het gewone verkeer. Betalen zij ook extra wegenbelasting? Dit allemaal is echt overdreven.
En zo gaat het met heel veel sporten. Wat denkt u van profvoetballers? Honderden met alles er omheen. Tegenwoordig ook op doordeweekse dagen. Ook zij zijn bezig met hun hobby’s. In ieder geval werken zij niet in de zorg, zij zijn geen vrachtwagenchauffeur, geen politieman of -vrouw, geen bouwvakker zijn, niet als onderwijzer optreden of werkzaam zijn in de land- of tuinbouw.
Veelal zijn het baantjes (hobby’s) die je met plezier doet en daarbij veelal geen werkkleding aan hebt. Om over zwarte nagelrandjes maar niet te spreken.
Profwielrennen? Prima! Door een kleine groep is oké. Niet te veel. Geen wereld kampioenschappen als er ook olympische spelen zijn. Dat is ongeveer hetzelfde en gewoon overdreven. Want? Eer moet ook gewerkt worden.
Wat voor wielrennen geldt ook voor baanwielrennen. Allerlei soorten van combinaties wielrennen op de baan worden bedacht. Dit alles om maar bezig te zijn met alle soorten kampioenschappen. Als er geen werk meer is oké, maar eerst het werk en dan de fun.
En dit allemaal geldt ook voor andere sporten en zaken. Autoraces? Daar zijn veel te veel mensen mee bezig terwijl het werk blijft liggen.
Zangers en zangeressen? Leuke hobby’s. Moet kunnen. Maar genoeg is genoeg. Het aantal beperken en aan het echte werk beginnen.
Muzikanten? Op wat orkesten na. Uitstekend! Dat hebben wij altijd gedaan. Tegenwoordig zijn er veel te veel mensen bezig met muziek maken. En werken? Ho maar. Liever hobbyen dan zwarte nagelrandjes. Dit geldt ook voor zangers en zangeressen. Zij allen werken echt niet in de zorg of de bouw.
Dansers? Ook prima. Die zijn er altijd geweest. Moet ook blijven. Maar wel beperkt houden, want er is voor de gemeenschap genoeg werk te doen. Na het werken dansen? Natuurlijk. Maar eerst moet het werk worden gedaan.
En zo kan ik nog wel even doorgaan. En u, als u hier over wat langer nadenkt, misschien ook. Daarom ga ik er mee stoppen. Toch kan ik het niet nalaten nog even te vermelden dat bij de toeslagenaffaire in de kinderopvang, nog een probleem is bijgekomen; er is ernstig te kort aan personeel. Lees ik op 11 oktober 2021.
’s-Hertogenbosch, 13 oktober 2021
Piet Brugman; p.a.brugman@gmail.com
Posted by: |